Tekens aan de wand - Willem Elias - 2011

Hedendaagse stromingen in de kunstfilosofie

Woord vooraf bij herziene uitgave

Nadat uitgeverij Hadewijch drie drukken van mijn boek Tekens aan de wand had uitgebracht, besloot ze ruime tijd geleden niet meer te herdrukken. Terecht, het boek had zijn dienst gedaan, vonden we, in de kunstwereld, maar ook in het kunstonderwijs.

Toch kreeg ik geregeld de vraag of het nog verkrijgbaar en begon ik een heruitgave te overwegen. Om te zien of het nog niet verouderd was, herlas ik het aandachtig, maar het bleek het niet te zijn. Wat Antoon Van den Braembussche erover schreef in zijn Denken over kunst. Een inleiding in de kunstfilosofie, in de paragraaf ‘Becommentarieerd literatuuroverzicht’, bleek nog steeds geldig: ‘Een overzicht van de kunsttheorieën sinds 1945. Een degelijk werk, geschreven vanuit een vertrouwde kennis met de kunstwereld. Wellicht beter geschikt als verdiepingswerk dan als inleiding.’ (p. 32). Ik denk dat het die functie vandaag nog kan vervullen. Inleidingen zijn er ondertussen genoeg en Google doet wonderen om op één-tweedrie de basisinformatie te verstrekken. Vandaar dat ik denk dat die verdieping nodig blijft.

Het viel me bij het herlezen wel op dat bepaalde passages toch wat onduidelijk waren. Dat was overigens de voornaamste vorm van kritiek bij de eerste uitgave. Filosofie is niet gemakkelijk en kunstfilosofie is nog moeilijker omdat velen het voorwerp van die filosofie niet kennen. Met een boek over de existentialistische filosofie van de angst is dat anders. Iedereen kan meespreken over angst. Ook over blijheid, overigens. Maar ‘kunst’ is een ander paar mouwen. Ondertussen heb ik twee boeken Aspecten van de Belgische kunst na ’45, delen I en II’ geschreven waarin ik dezelfde materie eenvoudiger heb proberen uiteen te zetten. Een betrachting die bevestigd kan worden door de vele lezers. Met die ervaring heb ik in deze versie van Tekens aan de wand de te moeilijke passages verwijderd, aangepast of aangevuld. Het geheel is er veel leesbaarder door geworden.

Ook typograaf Stéphane de Schrevel heeft bijgedragen aan die verhoogde leesbaarheid. Hij bracht lucht in de tekst, geen gebakken lucht, maar rustpunten voor het oog. De vele citaten die in dit boek zijn opgenomen had ik deels kunnen verwijderen maar in de filosofie is taal echter dermate belangrijk dat het interessant blijft te kunnen natrekken hoe iets oorspronkelijk geformuleerd werd. De vormgeving is nu zo geconcipieerd dat men gemakkelijk over de citaten heen kan lezen, zonder dat men de draad kwijt raakt.

Ik heb overwogen om het boek aan te vullen met de leemten die er in zitten. Naast Freud en Marx was Nietzsche welkom geweest als derde meester van de verdachtmaking van het waarheidsbegrip. Naast Lyotard, Derrida en Baudrillard had ik ook Deleuze kunnen opnemen en de taalanalytische filosofie had een mooie voortzetting gekregen door ze aan te vullen met de visies van het pragmatisme. Ik had eveneens de vele teksten die ondertussen over de in dit boek besproken filosofen verschenen zijn kunnen verwerken, maar de meest recente ontwikkelingen en vooral het probleem van de afwezigheid ervan zouden in dit boek niet op hun plaats zijn geweest en wellicht tot een stijlbreuk hebben geleid. Een volledig nieuw stuk vindt men aan het einde van het zesde hoofdstuk. Het postmodernisme kan men vandaag, bij zijn avondschemering, namelijk niet meer op dezelfde manier bespreken als oorspronkelijk bij zijn ochtendgloren. Ik verving het door de bespreking van het concept avant-garde en de — 7 — vraag of er vandaag nog sprake kan zijn van zo een vernieuwingsprincipe. Hier beargumenteer ik eveneens waarom ik L’origine du monde van Courbet beschouw als de oorsprong van de moderne kunst, met inbegrip van de postmoderne. Een mooi begin dus.

Veel leesgenot Willem Elias Oktober 2011

 

Inleiding "Tekens aan de wand"

Dit boek wil een bijdrage leveren tot de hedendaagse kunstfilosofie, met een korte uitweiding vanuit de psychologie en de sociologie, de twee dochters van de filosofie, als we Marx en Freud als filosofen beschouwen.

Lees meer »

1 Kunst en individu

De psychologie (1) die zich met kunst inlaat wordt in tegenstelling tot de filosofische esthetica vaak experimentele esthetica genoemd. Deze kenmerkt zich door een empirische aanpak, eigen aan elke wetenschap. Daarnaast is ze, als tak van de psychologie, gericht op de mens, zoals de verschillende stromingen binnen de psychologie deze willen kennen in zijn relatie tot kunst, d.w.z. als voortbrenger of als toeschouwer. We beperken ons hier tot deze laatste.

Lees meer »

3 Analytische wijsbegeerte

Na de psychologisch en de sociologisch gekleurde kunsttheorie gaan we in de volgende drie hoofdstukken over tot de meer ‘zuivere’ filosofie van de kunst. We beginnen met de analytische wijsbegeerte, doorgaans meer precies ‘taalanalytisch’ genoemd.(1) We doen dit niet om chronologische redenen, evenmin uit een of andere persoonlijke voorkeur, maar omdat de inleiding tot deze stroming ons toelaat een aantal begripsomschrijvingen te nuanceren. Er zijn twee stromingen die onderzoek naar het taalgebeuren als centraal interessegebied stellen om o.a. ook kunst wijsgerig te bestuderen. Het hoofdstuk over het ‘structuralisme’ analyseert het kunstverschijnsel zelf als een taalverschijnsel en zoekt naar linguïstische methodes om in de verschillende kunstvormen iets als een grammatica op te stellen. 

Lees meer »

4 Existentiële fenomenologie en hermeneutiek

De fenomenologie is een aantrekkelijke methode om het verschijnsel kunst te benaderen. De nadruk leggen op het begrip ‘waarneming’ is uiteraard veelbelovend bij het benaderen van fenomenen die voor de visuele zintuiglijkheid gecreëerd werden. De vraag rijst natuurlijk hoe ‘aanwezig’ het waargenomene is, en welke garantie dit aanwezig stellen, de waarnemingsact zelf dus, biedt. Voor wie kunstfilosofie wil bedrijven is het ook verleidelijk om de ‘logos’ (vormbepalende code) van het fenomeen kunst te gaan zoeken in de zo adequaat mogelijke beschrijving van wat zich aan het bewustzijn voordoet, los van puur geredeneer. Deze beschrijving steunt op het feit dat iemand zich ten volle bewust wil worden van wat er te zien is. Vermits we de openheid van het kunstwerk vooropstellen, is ook de gedachte dat die adequate beschrijving nooit te voltooien is, belangrijk met betrekking tot de toepasbaarheid van de fenomenologische reductie. Het kunstwerk wordt dan bron voor een oneindigheid van adequate beschrijvingen. De beschrijving zelf is dan de noodzakelijke voorwaarde voor een bewustzijnsverdieping. Het object wordt echter herleid tot de betekenis die het aan het bewustzijn biedt. Het onderscheid met andere fenomenen wordt benadrukt. Wat iets ‘is’ en wat het ‘betekent’ wordt gelijkgesteld.

Lees meer »

5 Structuralisme en semiotiek

In de neerslag van een publieke discussie over het thema: ‘structuralisme: voor en tegen’ (1) wordt een vergelijking geschetst tussen twee wijsgerige basishoudingen, die ook opgaat om het onderscheid in benadering aan te duiden tussen vorig hoofdstuk – Derrida uitgezonderd – en dit. Broekman wijst hier op de verschuiving van een bewustzijnsconstitutieve hermeneutica naar een teksthermeneutica.

Lees meer »

6 Postscriptum: Het postmodernismedebat

In plaats van de meest recente teksten op een rijtje te zetten, verkiezen we verslag uit te brengen van de discussie tussen de meesterdenkers van het postmodernisme en hun opponent. Elke auteur apart behandelen zou een te willekeurige afsluiting zijn van dit boek. Vandaar dat we, bij wijze van postscriptum bij het hoofdstuk over structuralisme en poststructuralisme het probleem van het postmodernisme even behandelen.

Lees meer »

Besluit

We hebben gezocht naar de zin van de hedendaagse beeldende kunst voor de toeschouwer, bekeken vanuit het effect dat kunst zou kunnen uitoefenen. We hebben die vraagstelling trachten te behandelen met behulp van de inzichten daaromtrent in de grote hedendaagse filosofische stromingen. Ruwe vooroordelen werden meer geprofileerde inzichten. Geen moraliserend ‘kunst moet, omdat het moet’. De functie van de kunst is niet los te zien van een bepaalde filosofische context. Elke filosofische stroming heeft een bepaalde visie over welk soort kunst het best de betreffende functie vervult. Vaak ging dit samen met een aan het dogmatische grenzend verlangen om andere vormen van kunst niet als kunst te willen beschouwen. Regelmatig hebben we erop gewezen dat, wanneer het om concrete kunstwerken en hun artistieke waarde gaat, men aan de filosofen niet de beste raadslui heeft. Ook hier mogen we het tijdstip van de vlucht van Minerva’s uil niet uit het oog verliezen. We mogen het ook niet wijzigen. De kunstenaar heeft – wat zijn kunst betreft – per definitie gelijk. De filosoof heeft niets voor te schrijven over de vormgeving van het kunstwerk. Hij heeft enkel de vrijheid die elke toeschouwer heeft, met name al dan niet te kijken. Hij wordt tevens verondersteld beslagen te zijn in het zien van overeenkomsten en verschillen tussen de vormgeving van het kunstwerk en zijn eigen wijsgerige kader. Een beslagenheid die vaak afwezig blijkt te zijn. Vandaar dat men tot een spraak- en kijkverwarring komt tussen de kunstenaar, als maker van de vorm, en de theoreticus, als interpretator van de vorm. Dit mogelijke misverstand tussen de kunstenaar en de filosoof lijkt ons het belangrijke knelpunt voor het begrijpen van kunst, omdat vorm en inhoud op die wijze kunstmatig gesplitst worden. Kunst en filosofie moeten elkaar vinden.

De boerenschoenen van Van Gogh kunnen de functie vervullen van ‘tuig-zijn’. Ze kunnen het zijn van het zijnde ontsluieren omdat een dergelijke voorstelling, maar ook de expressiewijze ervan, zeer goed aansluiten bij het denken over mens en wereld van Heidegger. De pogingen van Giacometti om de innerlijke ervaring van de mens aan de oppervlakte te brengen vervullen eenzelfde functie als vele teksten van Sartre. Maar Barthes heeft Twombly nodig om zijn visie op de werkelijkheid te tonen. In zijn visie laat de mens namelijk zijn sporen na als half uitgewiste tekens. Barthes geeft de vluchtigheid van het zijn aan, de afwezigheid. En voor Derrida zijn de boerenschoenen enkel aanleiding om de uitspraken van Heidegger en Schapiro te deconstrueren. Om deze en andere reden menen we dat het geen zin heeft te spreken over de functie van de kunst, maar over deze van het kunstwerk. De functie van elk kunstwerk moet gediversifieerd worden door middel van zijn meervoudige interpretatie. De psychoanalytisch geïnspireerde kunsttheorie zoekt de kunst maar vindt de kunstenaar. De sociologisch georiënteerde kunstfilosofie onderzoekt het ‘hors d’oeuvre’ van de kunst, de maatschappelijke impact, en die ligt buiten het kunstwerk. De analytische filosofie onderzoekt niet het kunstwerk, maar de term ‘kunst’ en het gebruik ervan. De existentiële fenomenologie bekijkt het kunstwerk als spiegel van het subject, waarin de toeschouwer echter in de eerste plaats zichzelf zoekt. Het structuralisme wil het pure kunstwerk als tekst vatten, maar kan toch de grammatica niet neerschrijven, want zo talig is de kunsttaal dan toch weer niet. Het poststructuralisme doorbreekt die drang naar syntactische ernst en beseft dat de kunst precies het tekensysteem van de orde – dit is de taal – in het ootje neemt. Maar wordt kunst hier geen antimetafysisch speelgoed?

In dit verder doortrekken van de wispelturigheid van het tekenkarakter van de cultuur zien wij echter geen neoconservatisme zoals Habermas stelt, maar eerder een neo-anarchisme. Het postmodernisme is in eerste instantie een modernisme, een doorbreken van de verstarring waarin de oude avant-garde zonder het te weten of te willen terecht is gekomen. Ook avant-garde mag niet in dogmatisme vervallen en moet pluralisme als voorwaarde hebben. Het postmodernisme als houding, niet per se als stijl, heeft dit als betrachting. Het evenwaardig naast elkaar behandelen van een diversiteit van benaderingen is een postmodern trekje van dit boek. Het vinden van een eenheidsbeeld is nooit onze bedoeling geweest. Eens men de leemten en klemtonen doorziet kunnen meerdere wijsgerige stromingen samen interdisciplinair worden. Kritisch zijn ze allemaal, willen ze tenminste de naam filosofie waardig zijn. Ondertussen is in het filosofische theater, zoals te verwachten en voorzien was, ook al interessante kritiek op het postmodernisme geformuleerd. En wel overtuigender dan deze die bij de aanvang geformuleerd werd door de achterhoede van de oud-strijders van de grote verhalen, die het niet konden verdragen de grond onder hun schoenen te voelen verschuiven.

We menen dat we met dit boek een bijdrage geleverd hebben tot de studie van de filosofie van de kunst. We hopen iets toegevoegd te hebben aan de reflectie over de functie van de kunst. En doorheen het aftasten van de mogelijke functies van kunst kwamen we ook iets te weten over wat kunst is. Niet met een kant-en-klare definitie, maar eerder ‘clara et confusa’ door omzwervingen in het veld van de vraag waarvoor kunst nu zoal goed is, van het gebruik van haar onbruikbaarheid. Enerzijds omdat gebruik toch meestal op een of andere wijze verwijst naar wat is. En anderzijds omdat het gebruik in hoge mate bepaalt wat het is. De vraag ‘Wat is kunst?’ is slechts beantwoordbaar vanuit een zo menigvuldig mogelijk aantal kunsttheoretische invalshoeken. Elk kunstwerk vraagt een kunsttheorie, om begrepen te worden.

Terug naar de ethica. Achter de coulissen van dit boek zijn we blijven reflecteren over de afwezigheid van een gefundeerde ethica, het hedendaagse ethische vacuüm, of de verbrokkelde aanwezigheid van een moraal in faling. Niet echter vanuit de overtuiging dat er een nieuwe moraal moet komen. Maar vanuit de overtuiging dat de mens niet kan zonder reflectie over de afwezigheid van een grond voor een ethica, als oriëntatie voor de levensweg. De hedendaagse kunstwerken lijken ons zulke blijvende tekens aan de wand. Steeds opnieuw interpreteren lijkt ons het beste synoniem voor zo een reflectie. Het oog voedt de geest, maar de geest heeft het niet begrepen.

Dankwoord

Dit boek kon niet tot stand komen zonder het geschreven en gesproken woord van mijn leermeesters. Evenmin zonder de existentiële warmte van mijn vrienden (liefdes en familie incluis). De namen van de spirituele inspiratie vindt u verweven door de noten heen. Omdat vriendschap voor mij de profane heiligheid is, noem ik geen namen en bewaar ik het geheim. Minder immaterieel is de praktische realisatie die in een eerste versie gebeurde door Ann Mertens en in een tweede door Anne Goor.

Deze herziene versie kwam tot stand door de goede zorgen van Goedele Nuyttens, die jarenlang de realisatie van mijn boeken in goede banen heeft geleid. Aan allen veel dank. Willem Elias