Camiel Van Breedam en de roodhuid als metafoor

Gepubliceerd op 29 oktober 2016 om 18:31

Het zou een mooi voorbeeld van Hegeliaanse dialectiek zijn wanneer men gaat letten op de dubbelzinnigheid dat een volk dat zich niet liet kerstenen en dat evenmin in de slavernij te drijven viel, namelijk de “roodhuiden”, nu in reservaten opgesloten zit en in feite met uitsterven bedreigd is, net zoals hun totems, de arend, de tijger, de grizzlybeer, de jaguar… De bruin naar zwart gekleurde mens daarentegen kon met het dragen van een afschuwelijk leed wel overleven en zich verspreiden over datzelfde Amerikaanse continent.

Een dergelijke uitspraak zou racistisch kunnen klinken. Een klank die overigens in stijgende mate de tred houdt van de toenemende politieke correctheid en haar hypocrisie. Dat is ze niet. Racistische uitspraken zijn bevestigend of ontkennend, niet vragend, de voorkeursvorm van de filosofie. Zeker niet wanneer het een reflectie is vanuit de Hegeliaanse dialectiek, een wijze van denken op basis van het omslaan van tegenstellingen in hun omgekeerde. De meester-slaaf verhouding is hier een voorbeeld van. Inderdaad valt er niet objectief vast te stellen wie van de beide autochtone bevolkingen het bij het juiste eind had. Ook hier is de vraag belangrijker dan het antwoord.

Het is Camiel Van Breedam ook niet te doen om een cultureel gelijkhalen binnen een cultuurverschil. Hij had, thematisch gezien, ook werken kunnen maken rond de Afrikaanse slavenhandel met deportatie incluis. Het had overigens mooi aangesloten bij zijn passie voor de Afrikaanse kunst, één van de bakermatten van de moderne. Zijn Indianenverhalen moet men dan ook als metafoor zien. Ze staan voor elke uitgesloten groep die op basis van hun anders zijn te kort gedaan worden omdat ze de economische macht missen zichzelf in stand te houden en daardoor uitgeroeid of op zijn minst uitgedreven worden door kapitaalkrachtige machten, in naam vaak van valse hogere doelen, met godsdiensten als grote dienstbaarheid. In die zin zijn de werken van Camiel Van Breedam rond de Indianengenocide even memorerend voor gelijkaardige handelingen uit het niet zo verre verleden waarbij men mensengroepen excommuniceerde op basis van ten onrechte miskende kenmerken (de joden, de homoseksuelen, de verzetsstrijders…), als dat ze tekens aan de wand zijn voor het huidige terrorisme en de mensenverplaatsingen die ermee gepaard gaan. In concentratiekampen verdelgen of met bomexplosies vernietigen zijn nog steeds het afschuwelijke alternatief voor redelijke argumentatie en vreedzame cohabitatie. Dat was ook zo met de Indianen. Hen in reservaten laten verkommeren was zeker geen humane oplossing. Zeker niet nadat “men” het merendeel al had uitgemoord. Geweld is nooit een argument.

Dat de Indianen-thematiek van Camiel Van Breedam in Kazerne Dossin wordt samengebracht, is een prachtinitiatief. Laat me toe nog even iets te schrijven over de twee werken die respectievelijk al sinds een tijd in een vitrine nabij de grote Aula van de UGent, en kortelings op een goede plek aan de VUB, te zien zijn. Het bevestigt het belang dat sommigen hechten aan het attent maken van de jeugd op dit soort repressie.
Naast het werk in Gent hangt een overduidelijke educatieve instructie: ‘De titel van het assemblagewerk ‘De laatste dag, als het heidens oog vol is’ van Camiel Van Breedam is gedeeltelijk aan het Egyptisch dodenboek ontleend. Via een kunstwerk als dit, wordt de neergang en uitroeiing van indiaanse bevolkingsgroepen verbeeld samen met de ecologische waarden die zij verdedigen. Daarnaast symboliseert de indiaan ieder cultuurvolk of elke minderheid die het slachtoffer van vooroordelen, machtsmisbruik en geweld dreigt te worden. Daarom ook de beraadslaging van zeven verminkte personages, in het gezelschap van een blinde hond/ziener, over de te volgen strategie. De monumentale beeldcompositie ademt hulpeloosheid, rebellie, trots, tederheid en veel opgekropte schoonheid uit.’ Mooi gezegd, maar eigenlijk spreekt het werk voor zichzelf. Gemaakt in jute, het meest armetierig textiel. Omgeven door symbolen die er geen meer zijn of dat nooit waren, zitten ze hopeloos te zitten, in zak en as. Men voelt zich aangegrepen.

Dat geldt ook voor het VUB-werk (1977). De titel vertelt al alles: ‘Handelingen XXVI, 24 ‘Ge raaskalt (*) Paulus; uw grote geleerdheid maakt u waanzinnig’ (*) veel van wat Paulus zei was voor de indiaan, de heiden, onbegrijpelijk’. Onder een franjevolle luifel zit op een troon een zwartrok in habijt met een skelet als hoofd. Hij houdt een beeld van de gekruisigde als machtsvertoon vast. Het kruis is aangebracht op een roeispaan: teken van betwijfelbare vooruitgang? Deel van de boten die “beschaving” brachten? Met zijn rechter hand zegent de priester de wereld met het gebruikelijke twee-vinger ritueel gebaar. Zou het een V-teken kunnen zijn? Maar dan betreft het de gestreden strijd van de onderdrukking. Of is het een klauw van een beest geworden mens? Op de grond ligt in elk geval de gevelde Indianen-held in jute gekleed. De kaarsen zijn uit. Verentooi komt er niet meer aan te pas. De fierheid is weg. Op het fronton van de groen fluwelen nis hangt het oog in driehoek dat er ons aan herinnert dat God ons ziet. Vloeken uit protest is verboden. De spiegel weerspiegelt enkel het achterhoofd. Van enige bereidheid tot redelijke zelfkennis, waar de spiegel voor staat, is geen sprake. Het woord is drager van de onderdrukkende macht. Gehoorzaamheid is de regel.

De genocide van de indiaan in beeld brengen, kadert in een belangrijke problematiek van de cultuurfilosofie. Deze vrij recente tak van de filosofie heeft als centrale vraag: wie of wat zijn we hier en nu? Vooral dat ‘hier’ is belangrijk in de vraag. Pas in 1961 stelt voor het eerst een filosoof dat alle culturen in se gelijkwaardig zijn, namelijk Claude Levi-Strauss in Race et Histoire. Voordien ging dus alle filosofie over de goed opgeleide blanke man. De zin van het leven is een vraag die een dakloze zich niet stelt, wel in welke vuilnisbak valt er nog iets te rapen? Filosofen zijn op dit punt dan vaak nog vooruit op de rest van de mensheid. Inderdaad blijft racisme een daadwerkelijk hedendaags probleem. Het is duidelijk dat we naar de wereld kijken vanuit het bevoordelend centraal stellen van onszelf. Het humanisme is een antropocentrisme dat de mens middelpunt stelt ten nadele van andere levende wezens van plantaardige of dierlijke aard. Het etnocentrisme bekijkt de wereld vanuit de normen en waarden van de culturele groep die de macht heeft om deze op te leggen. In zijn hoofdstukje over L’etnocentrisme wijst Levi-Strauss erop dat in tegenstelling tot de feitelijke en overigens ook natuurlijke culturele diversiteit, de mens sterk geneigd is om dat wat niet past bij wat hij zijn eigen identiteit waant te verwerpen, als idee maar ook daadwerkelijk. Het begon reeds bij de oude Grieken die al wie geen Griek was “barbaar” noemden. De Romeinen namen dit over. Nadien gebruikte de westerse “beschaving” voor dezelfde uitsluiting de term “wilde”. Barbaar verwijst oorspronkelijk naar spraak die men niet verstaat, zoals dierengeluiden. En sauvage wil zeggen “dat wat uit het bos” komt. Op wild mag men jagen, op wilden ook, dacht/denkt men (onlangs nog op de vluchtelingen). Kan Leopold II verantwoordelijk gesteld worden voor de dood van tien miljoen Congolezen omdat hij de rendabiliteit liet voorgaan op de mensenrechten? Misschien niet? Hij beschouwde deze bevolking niet als mensen en de dierenrechten stonden nog nergens. Tijdens een wereldtentoonstelling liet hij exemplaren van “negers” zien als in een zoo, binnen een economische campagne om te investeren in Congo. Maar misschien kan men hem toch beschuldigen? We zijn immers niet meer bereid dit soort voorlopers van wir haben es nicht gewusst te vergoelijken. Zelfs niet in het verleden. Op dezelfde wijze gingen de kolonisten om met de Indianen. Eigen economisch voordeel maakte dat ze verdreven werden naar niet zo herbergzame reservaten. De westerse “idealen” van welvaart en vooruitgang waren fundament voor dit soort handelingen. En de godsdienst stond hen bij.

Los van het feit dat, zoals reeds gezegd, de indiaan in de thematiek van Camiel Van Breedam slechts een metafoor is voor elke verschoppeling door machtssystemen, kwam deze ook niet zomaar uit de lucht vallen. Hij begint met dit soort werken in de jaren zeventig. Dat is ook de periode dat de problematiek in de aandacht komt rond het gebeuren aan de Wounded Knee Creek. Dit is de plaats waar op 29 december 1890 het laatste bloedbad plaats vond onder de Indianen. Aanleiding was een per ongeluk gelost geweerschot. Er kwamen meer dan tweehonderd Indianen om waaronder ook veel vrouwen en kinderen. Op 27 februari 1973 werd het dorp Wounded Knee bezet door honderden jonge leden van de American Indian Movement (AIM) dat in 1968 opgericht werd en in de jaren zeventig activistisch bedrijvig was. Daardoor kwam deze problematiek ook geregeld in de pers. Dat precies die plek bekendheid verwierf kwam door het verschijnen in 1970 van het boek van Dee Brown, Bury My Heart at Wounded Knee, dat handelt over het trieste lot van de Indianen in de tweede helft van de negentiende eeuw.
Zowel de cultuurfilosofische als de historische gegevens nemen niet weg dat een beeldend kunstwerk in eerste instantie een boeiende vorm moet zijn. Dat is het geval bij Camiel Van Breedam die met afgeschreven voorwerpen, van schatten op zolder tot gewoon afval, environments maakt waardoor die onderdelen een nieuw leven krijgen om samen specifieke betekenissen te creëren. Rode pluim op zijn hoed hiervoor!

Reactie plaatsen

Reacties

Er zijn geen reacties geplaatst.